Jacky is een vriendelijke, goeduitziende zestigter. Gepensioneerde sportleraar, hij reist graag met zijn vrouw Erna, en hij renoveert de huizen van zijn kinderen, Wim en Nadia. Dertigers met een eigen gezin. Al twintig jaar komt hij naar hetzelfde skihotel in het Zwisterse Braunwald, met het gezin van zijn dochter. Wij schuiven wel eens bij elkaar aan tafel, Vlamingen in de wereld, en Jacky vertelt steevast over de verbouwingen die hij gedaan heeft.
‘Bij de Wim, heb ik het gebouw helemaal gestript, en van binnen alles nieuw gezet. Bij de Nadia, was er minder werk.’
Er valt ineens een grote silte, het is alsof Jacky een bom gedropt heeft.
‘De Nadia’, roept Nadia verschrikt uit. ‘De Nadia, pa, da zegde toch nie.’
De Jacky kijkt wat verbouwereerd, en moet dan toegeven. ‘De Nadia, waarom zeg ik dat nu?’
‘De Erna, dat zeg je je toch ook niet tegen mij’, valt Erna in. ‘En de Frieda, dat trekt er ook niet op’, vervolledigt mijn echtgenote het verontwaardige lidwoordvrije vrouwenfront.
Jacky kijkt hulpeloos naar mij alsof ik het antwoord weet.
‘Tja’, denk ik luidop. ‘Dat lidwoord voor een eigennaam, dat is blijkbaar alleen voor mannen. De Jacky, de Bruno, de Jan. Vreemd. En dan enkel voor een voornaam, en niet voor een eigennaam. Den Yves, maar niet de Leterme, de Sven, maar niet De Nys. ‘
‘De Sven Nys, dat heb ik toch al gehoord,’ oppert (de) Bruno, de man van Nadia.
‘Awel, de Nadia, dat zegt niemand, zegt (de) Nadia nog eens.
‘In Limburg wordt dat lidwoord voor een naam niet gebruikt, en ook in de Vlaanders niet. Het is typisch iets van Brabant en Antwerpen. Mooi onderwerp om een thesis over te schrijven’, denk ik nog steeds hardop.
‘Ja, maar waarom’, vraagt mijn docher Pauline, die ineens aan haar vermaledijde lessen Nederlands moet denken. ‘Een eigennaam is iets heel anders dan een gewoon substantief, het verwijst naar iemand uniek, en dan kan je toch geen lidwoord gebruiken. Anders wordt het een soortnaam.’
We staan allemaal even paf van zoveel taalkundig inzicht.
‘De mama’, roept Nadia ineens uit. ‘Wij zeggen vaak ‘de mama’. Zoals een moeder tegen haar kind dat iets stout gedaan heeft. Ik heb het vorige week nog gehoord. ‘Nu is de mama heel boos.’
‘Die mama spreekt over zichzelf in de derde persoon, zoals Eddy Wally. Dat kind zal nog veel trauma’s van de mama overhouden.’ Pauline is echt niet op haar mondje gevallen.
‘Je gebruikt die ‘de’ voor een mannelijke eigennaam als je het over hem hebt. Ik kan tegen Bruno zeggen: de Jacky is een toffe gast, maar ik kan niet tegen de Bruno zeggen: de Bruno, je bent een toffe gast. Ik vind het eigenlijk wel een sympatieke uitdrukking, er spreekt vertrouwen uit, bekendheid. Ik denk niet dat je dat zou zeggen over iemand die je echt niet moet hebben.
Dus, Nadia, de Nadia is eigenlijk een uiting van liefde.’
‘Allee, dan is het goed.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Ik herinner me dat ik in mijn jeugd wel degelijk die 'de' vorm bij achternamen gebruikte, o.a. als we het over leraars hadden, bv. zou de Vertommen een toets doen vandaag?
BeantwoordenVerwijderenAbsoluut: vertrouwen, bekendheid. Het is dialectgebonden ook.
BeantwoordenVerwijderen