Een tijdje mocht ik een tafereeltje observeren dat de voorstanders van een cordon sanitaire rond Hollanders op vakantie stevige ammunitie geeft. Voorstanders van dat cordon beweren zelfs dat je de macro-economische kost van de aanwezigheid van Hollanders in het buitenland kan berekenen. Ze slepen al hun eten en drinken in hun sleurhut mee, zodat ze ter plaatse maar geen geld moeten uitgeven. Daar is de plaatselijke middenstand niet mee gediend. Dat is echter niet het ergste. Luister even mee.
Een mooi terrasje in mei aan het Lago Maggiore in Noord-Italië, rond het middaguur. Wat oudere mensen, vooral gepensioneerde inwoners en bedaagde Engelse toeristen nippen aan hun capuccino’s of crodino’s en genieten van de rust en het uitzicht. Het meer is zo vlak als een laken en de lucht trilt nauwelijks merkbaar door de waterige zon die aarzelend een weg zoekt door de lichte nevel.
Tot een Nederlands gezin neerstrijkt: vader, moeder en drie kinderen, tussen zeven en drie. Het menneke van zeven, dat Jas(per) blijkt te heten, jengelt dat hij met oma wil praten. De twee anderen vinden dat een mieters idee en krijsen het rond. Pap roept dat oma niet goed te been is en best een opkikkertje van de kids kan gebruiken. Hij neemt zijn Blackberry, legt die op het tafeltje en zet de geluidsfunctie maximaal en op hands free, zodat het ganse gezin lekker kan praten met oma. De mensen aan de andere tafels kijken wat verveeld op.
Het gedrein kan beginnen, want oma heeft de telefoon thuis opgenomen. Ze is net naar de Aldi geweest en het gaat wel maar het weer is niet zo goed. Maar je bent toch niet goed te been, snatert Jasper, vier keer na elkaar. Het tweede menneke, dat naar de naam Kas(per) luistert, roept om de minuut ‘Hoe chaat het met oomaaa?’ Het is niet duidelijk of hij naar de Blackberry roept, of naar zijn moeder. Die probeert inmiddels, door het gekwetter van haar kroost heen, een gesprek met haar moeder te voeren, over de prijs van de tomatenpuree bij de Aldi. Ik prijs me gelukkig door de informatie dat de halfvolle melk van het Aldi huismerk in promotie is. Een serveuse wil een bestelling opnemen, maar die wordt ruw weggestuurd door de vader, die te kennen geeft dat ze ongelegen komt want zijn gezin is in een belangrijk gesprek verwikkeld.
Hollandse kinderen worden opgekweekt om zoveel mogelijk drukte te maken. Op school worden ze in praatvaardigheid getraind, niet in spelling of grammatica, maar in de kunst van het hoogste en het luidste woord te voeren. Met een zo gutturaal en zo schurend mogelijke chhhh-klank en een zo Amerikaans mogelijke r-klank, die eigenlijk geen r is maar een keiharde eu. Ik chhaa naaeu de baeu!!! Het doet me denken aan John Cleese die ooit zei dat Hollands een keelziekte is.
De mensen aan de andere tafels beginnen hun verveeldheid met deze Hollandse invasie te kennen te geven. Ze maken rollende oogbolbewegingen, kijken boos naar de druktemakers en geven teken aan de serveuse dat ze moet ingrijpen. Die haalt machteloos haar schouders op. ‘Je kent ze toch’, lijkt ze te zeggen.
Het gesnater gaat onverminderd verder. Kas weet nog altijd niet hoe het nu met oma cchhaat en hij roept zijn vraag alsmaar harder. Twee mensen staan op van hun tafeltje en verlaten het terras, met een boze blik op die sociale autisten uit het land van Koningin Beatrix. Nog een tafeltje, en na een kwartier zit er behalve die Bataafse druktemakers niemand meer op het terras. De dienster heeft nog steeds geen bestelling kunnen opnemen.
Na een halfuur getetter en gekwetter – de gezondheidstoestand van buurvrouw Mien, de rondhangende Marokkaanse luiwammessen en het mooi golvende kapsel van Geert Wilders zijn de revue gepasseerd – meldt de vader dat de GSM factuur van de zaak niet te hoog mag oplopen en hij breekt, na talrijke afscheidsformuleringen, het gezinsgesprek met oma af. Hij kijkt rond om een dienster aan te spreken, maar die is nergens te bekennen.
‘Wat een service’, roept hij en hij maant zijn bende om op te staan en naar een ander terrasje te trekken.
Een mooi terrasje in mei aan het Lago Maggiore in Noord-Italië, rond het middaguur. Wat oudere mensen, vooral gepensioneerde inwoners en bedaagde Engelse toeristen nippen aan hun capuccino’s of crodino’s en genieten van de rust en het uitzicht. Het meer is zo vlak als een laken en de lucht trilt nauwelijks merkbaar door de waterige zon die aarzelend een weg zoekt door de lichte nevel.
Tot een Nederlands gezin neerstrijkt: vader, moeder en drie kinderen, tussen zeven en drie. Het menneke van zeven, dat Jas(per) blijkt te heten, jengelt dat hij met oma wil praten. De twee anderen vinden dat een mieters idee en krijsen het rond. Pap roept dat oma niet goed te been is en best een opkikkertje van de kids kan gebruiken. Hij neemt zijn Blackberry, legt die op het tafeltje en zet de geluidsfunctie maximaal en op hands free, zodat het ganse gezin lekker kan praten met oma. De mensen aan de andere tafels kijken wat verveeld op.
Het gedrein kan beginnen, want oma heeft de telefoon thuis opgenomen. Ze is net naar de Aldi geweest en het gaat wel maar het weer is niet zo goed. Maar je bent toch niet goed te been, snatert Jasper, vier keer na elkaar. Het tweede menneke, dat naar de naam Kas(per) luistert, roept om de minuut ‘Hoe chaat het met oomaaa?’ Het is niet duidelijk of hij naar de Blackberry roept, of naar zijn moeder. Die probeert inmiddels, door het gekwetter van haar kroost heen, een gesprek met haar moeder te voeren, over de prijs van de tomatenpuree bij de Aldi. Ik prijs me gelukkig door de informatie dat de halfvolle melk van het Aldi huismerk in promotie is. Een serveuse wil een bestelling opnemen, maar die wordt ruw weggestuurd door de vader, die te kennen geeft dat ze ongelegen komt want zijn gezin is in een belangrijk gesprek verwikkeld.
Hollandse kinderen worden opgekweekt om zoveel mogelijk drukte te maken. Op school worden ze in praatvaardigheid getraind, niet in spelling of grammatica, maar in de kunst van het hoogste en het luidste woord te voeren. Met een zo gutturaal en zo schurend mogelijke chhhh-klank en een zo Amerikaans mogelijke r-klank, die eigenlijk geen r is maar een keiharde eu. Ik chhaa naaeu de baeu!!! Het doet me denken aan John Cleese die ooit zei dat Hollands een keelziekte is.
De mensen aan de andere tafels beginnen hun verveeldheid met deze Hollandse invasie te kennen te geven. Ze maken rollende oogbolbewegingen, kijken boos naar de druktemakers en geven teken aan de serveuse dat ze moet ingrijpen. Die haalt machteloos haar schouders op. ‘Je kent ze toch’, lijkt ze te zeggen.
Het gesnater gaat onverminderd verder. Kas weet nog altijd niet hoe het nu met oma cchhaat en hij roept zijn vraag alsmaar harder. Twee mensen staan op van hun tafeltje en verlaten het terras, met een boze blik op die sociale autisten uit het land van Koningin Beatrix. Nog een tafeltje, en na een kwartier zit er behalve die Bataafse druktemakers niemand meer op het terras. De dienster heeft nog steeds geen bestelling kunnen opnemen.
Na een halfuur getetter en gekwetter – de gezondheidstoestand van buurvrouw Mien, de rondhangende Marokkaanse luiwammessen en het mooi golvende kapsel van Geert Wilders zijn de revue gepasseerd – meldt de vader dat de GSM factuur van de zaak niet te hoog mag oplopen en hij breekt, na talrijke afscheidsformuleringen, het gezinsgesprek met oma af. Hij kijkt rond om een dienster aan te spreken, maar die is nergens te bekennen.
‘Wat een service’, roept hij en hij maant zijn bende om op te staan en naar een ander terrasje te trekken.