item1a1a
item1b1
item3a1
Waar
welkom5a
welkom5a1
welkom5a2
welkom5a3
welkom5a4
welkom5a5
welkom
Auteur
Bestellen
Sponsors
Doel
BLOG

zaterdag 25 mei 2013

Verkopers denken alleen aan geld

‘Met P.C. Huydevetters, van Agabu Consulting.’
‘Dag P.C., Gerard Goossens van BelNetWorks.’
‘Goed van je te horen, Gerard. Wat kunnen wij voor jou betekenen?’
‘Zeg, PC, ik heb zeker 5 nieuwe verkopers nodig.’
‘Vijf, Gerard. Dat klinkt veelbelovend. BelNetWorks draait blijkbaar goed. Proficiat! Ik hoor tegenwoordig wel vaker dat de markt weer aantrekt. Zeker voor een goed netwerkintegratiebedrijf als BelNetWorks.’
‘Bof.’
‘De zaken moeten goed gaat als je vijf verkopers nodig hebt!’
‘Bof.’
‘Je klinkt niet echt enthousiast, Gerard.’
‘Bof.’
‘Vertel es, wat is er aan de hand. Stort je hart uit bij nonkel PC.’
‘Bof.’
‘Ik luister. Je weet dat wij absolute confidentialiteit garanderen.
‘Weet je waarom ik vijf nieuwe verkopers nodig heb?’
‘Tell me.’
‘Omdat de vorige verkopers allemaal weggelopen zijn.’
‘Ah bon, en waarom lopen die mannen allemaal weg, Gerard? Betaal je ze te weinig?’
‘Ze kunnen de druk niet aan, hé PC. Bangerikken, luierikken. Ze willen allemaal een BMW 5 onder hun gat, de nieuwste Samsung Galaxy in hun pollen, en een dikke pree, maar werken en prospecteren en resultaten boeken, dat is er teveel aan. Je kent die mannen toch. Denken alleen aan geld, en als ze het bij ons niet maken, dan gaan ze het op een ander proberen, om het daar ook te verknoeien en zo verder. Ik ben die mannen zo beu als kouw pap.’
‘Een goede, getalenteerde, trouwe en gemotiveerde verkoper is inderdaad een zeldzaamheid, Gerard. Maar wat zeggen ze zelf wanneer ze hun ontslag indienen? Je hebt toch een exit gesprek met je mensen als ze het bedrijf verlaten? Wat doe je om ze te houden?’
‘Ze klagen over het gebrek aan strategie, over het gebrek aan support, over problemen bij delivery. Gezaag eigenlijk. Het de fout van het management en van delivery dat ze niet kunnen verkopen. Verkeerde aanwervingen van mijn voorganger. Daarom kom ik nu bij jou. Zoek mij 5 goede verkopers. Hoe noemde je ze daarstraks?
‘Getalenteerd, trouw en gemotiveerd.’
‘En harde werkers. Geen luxepaardjes.’
‘Die delivery problemen, Gerard. Ik hoor dat wel meer. Het is niet makkelijk om sales en delivery goed op elkaar af te stemmen.’
‘Perfectie bestaat niet in de ICT. Dat weet iedereen. Allemaal excuses. Een verkoper moet verkopen. Punt.’
‘Ik ga je een directe vraag stellen, Gerard. Kan het zijn dat ze gelijk hebben met hun klachten?
‘Hoe bedoel je?’
‘Ja, stel dat ik 5 nieuwe verkopers vind en dat die mensen tegen dezelfde problemen aan lopen. Zo kunnen we lang bezig blijven.’
‘Wat wil je eigenlijk zeggen?’
‘Het zou kunnen dat die nieuwe verkopers na een tijdje ook vertrekken.’
‘Een slinkse manier om te zeggen dat het allemaal mijn fout is? Gij zijt ne schone, gij.’
‘Wel, er zijn duidelijk structurele problemen, en ik weet niet of de aanwerving van nieuwe verkopers die problemen gaan oplossen.’
‘Je weigert de opdracht? Ik dacht dat je blij zou zijn met zo’n search!’
‘Ik ben blij met het vertrouwen dat je in ons stelt, Gerard. Maar ik denk dat je eerst een paar andere problemen moet oplossen. Je portfolio strategy duidelijk definiëren, je delivery organisatie op punt stellen. Je zal de eerste CEO niet zijn die zijn interne uitdagingen moet oplossen.’
‘Een headhunter die mij de les leest.’
‘Een headhunter die het goed met jou en met je medewerkers voor heeft, Gerard.’
‘Wat stel je dan voor? Je gaat me toch geen business process reengineering consultant in mijn nek duwen zeker. Consultants, dat is een slag volk dat zowaar nog erger is dan verkopers.’
‘Je menslievendheid is er duidelijk op vooruit gegaan, Gerard.’
‘Ja, PC, ik zie het soms niet meer zitten. Ik heb het gevoel dat ik er helemaal alleen voor sta.’
‘Het is nu kwart na twaalf, Gerard. Ik stel voor dat we samen gaan lunchen. We gaan jouw problemen rustig samen in kaart brengen, en dan gaan we zien hoe we die kunnen oplossen.’
‘Allez, tis goed. Maar jij betaalt, hé.
‘Allez vooruit.’
‘Waar gaan we?’
‘De Kwak in Woluwe?’
‘Allez, tis goed.’

zaterdag 18 mei 2013

De terugkeer van Pieter Cornelis Huydevetter, koppensneller

Mijn goede vriend Luc Blyaert, gewaardeerd hoofdredacteur van dit prachtige computerblad, belde mij vorige week op. Hij deed dat waarschijnlijk met de nieuwste en modernste smartphone in zijn hand en mijn zijn benen op het bureau dat Mijnheer Rik van Roularta voor hem ter beschikking stelt.
‘Zeg PC, hoe gaat het, man?’
‘Dat gaat zo zijn gangetje, Luc. De business is kalm. Headhunten is ook niet meer wat het geweest is. Ons recruteringsbedrijf AGABU doet zijn best om de Jobats, de Vacatures en de Linked Ins van deze wereld te snel af te zijn.
‘Het zijn moeilijke tijden, PC.’
‘Dat klopt, Luc. Maar je belt mij waarschijnlijk niet om mij dat te vertellen.’
‘Wel, het zit zo, PC. Ik dacht er aan jou terug te laten komen.’
‘Hoe bedoel je, Luc?’
‘Wel, jaren geleden schreef je in Data News een zeer gesmaakte column over je avonturen als headhunter in de ICT. Verhalen met een lach en een traan. Je was zo populair dat wij op de redactie brieven kregen van lezers die bij jou wilden solliciteren.’
‘Ik heb daar inderdaad goede herinneringen aan, Luc. Maar na twee jaar was ik een beetje uitgeschreven. Heb toen de lier aan de wilgen gehangen.’
‘Wel, PC, we zijn ondertussen tien jaar verder. De ICT is heel erg veranderd, en ik ben benieuwd wat je vandaag zoal meemaakt, hoe je vandaag tegen de business en tegen de mensen in de ICT aankijkt.’
‘Is dit een verzoek om opnieuw stukjes voor Data News te schrijven, Luc?’
‘Daar komt het eigenlijk wel op neer, PC.’
‘Had dat dan meteen gezegd, Luc.’
‘Wat denk je, PC?’
‘Awel, met plezier Luc. Je maakt tegenwoordig wat mee in de ICT.’
‘Vertel op, PC.’
‘Awel, ik had vorige week een heel merkwaardige kandidaat voor mij zitten. Zal ik je vertellen hoe ons gesprek verliep?’
‘Shoot, PC.’

‘Het is toch te gek omlos te lopen, PC.’
‘Wat is te gek om los te lopen, Koen?’
‘Iedereen wordt ontslagen, behalve ik.’
‘Dat is toch goed voor jou.’
‘Nee, verdorie. Ik zou willen dat ze mij ook op straat zetten.’
‘Dat meen je niet. De arbeidsmarkt zit heel moeilijk tegenwoordig. Hou jij je maar vast aan de takken van de bomen.’
‘Het is onrechtvaardig. Alle goede krachten mogen het bedrijf verlaten, en ik moet net blijven.’
‘Jij bent toch ook een goede kracht.’
‘Ik doe nochtans heel hard mijn best om het tegendeel te lijken.’
‘Ik begrijp je toch niet goed, hoor Koen.’
‘Ik blijf alleen achter. Denk je dat dat leuk is.’
‘Dat is toch een compliment voor jou. Dat geeft aan dat ze niet zonder jou kunnen, dat ze je enorm appreciëren.’
‘Daar ben ik vet mee. Weet je wat ze aan die anderen uitbetaald hebben?’
‘Drie maanden, zeker.’
‘Dat zal wel wezen. Iedereen heeft minstens zes maanden gekregen. Er zijn er zelfs die twaalf maanden meekrijgen.’
‘Dat is wel heel vrijgevig.’
‘Ja, en ik, ik zie er niks van. Nogabollen. Ik mag drie keer zo hard werken terwijl die andere gasten rustig in hun zetel thuis zitten en niks doen. Ik ken er twee die een maand naar Australië vertrokken zijn. Het is daar nu beter weer dan hier, zeggen ze.’
‘Dat plezier is maar van korte duur, Koen. Het is heel moeilijk om een fatsoenlijke nieuwe job te vinden.’
‘Daar geloof ik niks van.’
‘Ik weet toch wel waarover ik spreek.’
‘De helft van de ontslagen mensen heeft al ander werk.’
‘Daar sta ik van te kijken.’
‘Dat zijn goei SAP-mannen, hé PC. Die kunnen ze overal goed gebruiken.’
‘Ik begrijp niet goed waarom er bij jullie ineens zoveel mensen ontslagen zijn. Een paar maanden geleden waren jullie nog volop aan het aanwerven.’
‘Onze managers hebben zich een beetje misrekend in de resource planning. De orders zijn ineens teruggevallen, grote projecten werden on hold gezet. Een paar serieuze tegenslagen, die dan nog allemaal op het zelfde moment gebeuren, en je hebt het vlaggen.’
‘En wat zegt het management aan de overlevers?’
‘Moed houden, het wordt beter, binnen een paar maanden zijn we er weer boven op.’
‘Jij hebt er geen goed oog in.’
‘Er zijn geen zekerheden meer, PC. Kijk naar Ieper, naar Kontich. Wat moet je nog geloven? Ik heb liever één vogel in de hand dan tien in de lucht.’
‘Wat doe je dan om buitengesmeten te worden?’
‘Lange gezichten trekken, te laat komen, den ambetanterik uithangen.’
‘Pas maar op dat ze je niet wegens dwingende reden op straat zetten.’
‘Kan je me geen tips geven?’
‘Je meent het, hé. En je CV?’
‘Dat interesseert me niet. Ik heb al een andere job.’
‘Ah, nu snap ik het. Je wil nog eens langs de kassa passeren. Daarom ben je zo boos op je ontslagen collega’s.’
‘Da’s toch waar.’
‘Je bent het slachtoffer van je eigen onmisbaarheid. Dit is een licht absurde situatie.’
‘Je zegt het. Maar hoe raak ik hier uit?’
‘Ze gaan je niet ontslagen. Als je zelf ontslag neemt, kan je naar je opzegvergoeding fluiten. Heb je al getekend bij dat andere bedrijf?’
‘Ja, ik moet daar volgende maand beginnen.’
‘En je wil dat geld van dat collectief ontslag?’
‘Tuurlijk. Ze gaan mij dat natuurlijk zo maar niet geven als ik zelf mijn ontslag indien.’
‘Je nieuwe werkgever, is dat concurrentie van je huidige bedrijf?’
‘Nee. Maar die hebben me ook een interessant voorstel gedaan.’
‘Daar zit de oplossing.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Denk eens even na.’
‘Ik ben niet mee, hoor.’
‘Kijk, je gaat naar je baas, en je zegt hem dat je twee voorstellen gekregen hebt. Eén van de concurrentie en één van een ander bedrijf. Je zegt dat je eigenlijk het liefst naar de concurrentie zou gaan, omdat al je klanteninformatie heel bruikbaar is, maar dat hij je misschien kan overhalen om voor het andere aanbod te kiezen.’
‘En dan slaan we het op een akkoordje. Hij geeft mij de préavis, en ik laat zijn klanten gerust. Dat ruikt toch een beetje naar chantage.’
‘Dat hangt af van de manier waarop je het voorstelt.’
‘PC, je bent een linke kerel.’
‘Linke methodes om linke doelen te bereiken.’

‘Kan je ons zo elke week een verhaaltje sturen, PC?’
‘Doe ik, Luc!’

dinsdag 16 april 2013

De slimste mens ter wereld

Wie je allemaal niet tegenkomt in een luchthaven. Zo heb ik eens met Kardinaal Danneels van Oslo naar Brussel gevlogen. Met Etienne Davignon naar Nice, met Marc Uytterhoeven van Nice naar Brussel, met Sarah Pacini, de prachtige vrouw van brokkencoureur Frank Van den Broecke naar Millaan. En met de slimste mens ter wereld naar Frankfurt, toen dat nog een eerbaar epitheton was. Ik zie het nog zo voor mij. Op 9 oktober 2003, omstreeks 16u20, bevind ik mij op de bewegende loopmat van de gigantische terminal A van onze nationale luchthaven Zaventem. Op weg naar Salzburg, alwaar ik de 6th International Label Conference mag toespreken over Value Selling. Selling in the age of cost reduction. Ik vlieg over Frankfurt, en de Lufthansa vlucht vertrekt om 17u00.

Opeens zie ik voor mij, op de aangrenzende loopmat, een oud mannetje met een hoed, een dikke laptoptas, en een Burburry regenmantel die hij slordig achter zich aan sleept. Hij maakt een wat versufte, labiele indruk, en hij buigt zich zuchtend over de rubberen railing. Hij lijkt op een joodse diamanthandelaar op doorreis van Tel Aviv naar New York, die verkeerdelijk in Zaventem een tussenstop heeft gemaakt en zich vertwijfeld afvraagt waar hij nu naartoe moet. Wanneer de loopmat de vaste grond bereikt, struikelt hij bijna over de metalen drempel. Hij vermant zich en stapt met zijn slepende trench coat naar de volgende loopmat, in de richting van de gates. Ik zeg bij mezelf, ik ken die man, en ik stap tot ik op dezelfde hoogte als hij. Zal ik hem aanspreken? Ik verzamel al mijn moed, en ik vraag hem: ‘Are you mister Eco?’ Hij richt zijn gebogen hoofd op, het hoedje wat achterover geschoven, donkere ogen, en een slimme blik achter grote, scherp geslepen Varilux brilleglazen, een stevig gebit, grijze baard, en een duidelijke stem die het volgende pertinente antwoord geeft: ‘Yes!’

Ik sta hier, in die grote lege terminal, op een bewegende rolmat, oog in oog met de slimste mens ter wereld, de man die ik mateloos bewonder en wiens boeken ik bijna allemaal heb. Ik vraag me af wat ik nu moet zeggen. ‘What do you say after you said hello?’ Het gelukkige toeval wil dat ik gisteren in de Fnac zijn nieuwste essaybundel, Over literatuur, gekocht heb, en dat ik dat boek in mijn draagtas mee heb, als vliegtuiglectuur. Ik open die, toon hem het boek en vraag of hij het wil signeren. Hij kijkt verbaasd naar het boek, en roept uit dat hij het zelf nog niet gezien heeft. Zo vers van de pers is het. Er verschijnen wel dagelijks vertalingen van zijn werk. Meteen haalt hij zijn schouders op, met een air van ‘ach weet je wel, zo belangrijk is het nu ook weer niet.’ Uit zijn blauwe colbert haalt hij een pen tevoorschijn, vraagt wat mijn naam is, en met zwierige uithalen, schrijft hij ‘For Jan. Umberto Eco.’ Ik zeg hem dat ik uitkijk naar het laatste hoofdstuk, waarin hij het over zijn eigen romans heeft. Dat was het makkelijkst om te schrijven, zegt hij lachend. Daar heeft hij niet veel research voor moeten doen. Ik zeg hem dat ik het voor De Standaard, de Corriere van Vlaanderen ga bespreken. Ik wil niet dat hij denkt dat ik zomaar een stommekloot ben, die wereldsterren aanklampt in desolate vlieghavens. Ik herinner me z’n handen, en ik zeg dat we elkaar al eens ontmoet hebben. In het kantoor van Franco Musarra van de K.U.Leuven. ‘My good friend Franco, Yes I remember.’

We lopen samen in de richting van gate 63. Hij moet ook naar Frankfurt, waar hij op de Buchmesse verwacht wordt, daarna heeft hij een conferentie in Parijs. Hij vertelt dat hij net van de Italiaanse Europalia in het Bozar komt, waar hij de tentoonstelling rond De Venus van Urbino geopend heeft. Het was immers zijn idee om een tentoonstelling op te bouwen rond één werk, om aldus dat werk en de context waaruit het ontstaan is, ten gronde te begrijpen. Hij blijft maar bezig, zegt hij. Aan de universiteit van Bologna is hij nog heel actief. Als ik hem vraag hoeveel boeken hij nu geschreven heeft, zegt hij, weer schouderophalend: 40. Maar er zijn er maar 15 die belangrijk zijn. Eigenlijk weet hij het niet precies, omdat er nogal wat piraatuitgaven in omloop zijn. Zo heeft hij in Brazilië eens een boek op de kop getikt waar hij als auteur op vermeld stond, maar dat hij nooit geschreven had.

We keuvelen nog wat verder, tot we aan gate 63 aangekomen zijn, en we nemen afscheid. Ik druk wat onhandig zijn uitgestoken linkerhand. Met de andere houdt hij zijn dikke tas en z’n krant vast. Hij gaat zitten in de wachtruimte en verdiept zich in de Corriere della Sera. Hij leest blijkbaar verticaal en stopt soms bij een artikel, waarbij hij de krant dichterbij zijn ogen brengt. Die man heeft in zijn leven al zoveel gelezen dat hij op 72-jarige leeftijd wel wat last van zijn ogen zal hebben, denk ik vergoeilijkend. Wat zit er allemaal niet in dat hoofd! Miljoenen teksten. Duizelingwekkend. Ik word er even niet goed van, en ga ostentatief in z’n Over literatuur zitten lezen.

Een Duits-Vlaamse stem roept ons in het Engels tot de orde. Wij checken in, hij in business, ik in economy. Iedereen moet zijn plaats kennen. Wanneer we in Frankfurt landen, wens ik hem nog eens het beste toe. Gedurende de ganse vlucht heeft hij zijn hoedje opgehouden. Hij gromt iets onverstaanbaars, trekt zijn trench coat aan en stapt met kwieke tred Frankfurt tegemoet. Hij draagt schoenen met steunzolen.

vrijdag 29 maart 2013

Baas

Een van de bedrijven waar ik commerciële opleidingen geef, wordt geleid door een echte dictator. Het is een wereldwijd bedrijf, gespecialiseerd in een welbepaalde technologie. Hoofdkwartier is in Duitsland en de CEO is van Turkse afkomst. Laten we hem Enis noemen. Typisch Napoleontisch fenomeen. Hij is klein van gestalte, heeft een groot hoofd, is pezig en beweeglijk. Hij heeft een scherpe, snelle geest die met verschillende dingen tegelijk bezig kan zijn. Hij heeft het bedrijf groot gemaakt door strategische aquisities, maar operationele details interesseren hem minder. Toch wil hij over alles controle uitoefenen, hij vertrouwt zijn managers niet en het gevolg is dat alles in het honderd loopt. Zijn managers gedragen zich als lakeien die elke verantwoordelijkheid ontduiken, uit angst c.q. lafheid, en ze blameren Enis achter zijn rug voor alles wat fout gaat. Beslissingen nemen eindeloos veel tijd in beslag omdat ze allemaal aan Enis moeten voorgelegd worden. Niemand durft autonoom iets te doen. Het is een verbijsterende Catch 22 situatie, voor Enis en voor zijn hofhouding.

Enis is zich bewust van de problematiek en hij ziet de desastreuze gevolgen van zijn dictatoriale optreden. Hij eist van mij dat ik hem tegenspreek, want er is niemand anders die het kan/durft/mag. Toen ik hem aanraadde een COO, een krachtige, pragmatische operationele manager aan te werven of aan te duiden, en hem zei dat hij zich minder met het dagdagelijkse moest bezig houden, kijk hij mij heel vreemd aan. Bijna dromerig. ‘Ich weiss es, aber ich kann es nicht.’ Zei hij tenslotte en hij vertelde de parabel van de schorpioen en het nijlpaard.

‘Een schorpioen en een nijlpaard lagen te zonnen op een Afrikaans strand. De schorpioen zei dat hij graag naar Amerika wou gaan, maar hij niet kon zwemmen. Hij vroeg aan het nijlpaard of ze de tocht niet samen konden maken. Hij op de rug van het nijlpaard. Het nijlpaard, dat heel goed kon zwemmen, zei dat hij de schorpioen niet vertrouwde. “Je gaat me bijten en vergiftigen,” zei hij. De schorpioen zweerde bij hoog en bij laag dat hij dat niet zou doen. “Want,” zei hij, “dan zou ik zelf ook verdrinken.” Dat leek een geloofwaardig argument voor het nijlpaard en ze stapten de zee in. Ergens in de Atlantische oceaan, halverwege Afrika en Amerika, gaf de schorpioen een venijnige beet in de nek van het nijlpaard. “Waarom,” vroeg het stervende nijlpaard. “Ik kan niet anders, het is mijn natuur,” antwoordde de verdrinkende schorpioen.’

Je kan wellicht beter zelf naar St-Helena zwemmen, zei ik hem toen en hij beloofde erover na te denken. Ik vertelde hem dat er in dictatoriaal geleide bedrijven meer gestolen wordt door het personeel dan in de consensueel geleide bedrijven. De stelling is dat mensen zich door dictators zo misbruikt en miskend voelen, dat ze menen recht op compensatie te hebben en minder morele belemmering voelen om zich die compensaties toe te eigenen.

‘Heb je er een idee van hoeveel geld jouw dictatoriale stijl jou al gekost heeft, Enis?’ vroeg ik hem. Hij keek me verbijsterd aan.

Hij gaat er nu wel iets aan doen, denk ik.

vrijdag 22 maart 2013

Over PITA’s en incompetentie

Het woord PITA, dat in de Amerikaanse managementliteratuur een zeker succes kent, is ontleend aan het boek The PITA principle. How to work with and avoid becoming a Pain In The Ass, van Robert Orndorff en Dulin Clark. Om welvoeglijkheidsredenen gaan we even voorbij aan de etymologische of letterlijke betekenis van de term ‘Pain in the ass’, iedereen weet wel wat er mee bedoeld wordt.

Orndorff en Clark, die verbonden zijn aan de University of Pennsylvania, hebben een interessante typologie van PITA’s gemaakt en instructies hoe met die gevallen om te gaan. Dit zijn ze

De Verzegelde PITA (sealed)
- gesloten, defensief, achterdochtig, heimelijk
- begrijpend, geduldig mee omgaan, maar duidelijk zijn

De Korzelige PITA (crusty)
- nurks, malcontent, negatief, zeur
- positief mee omgaan, niet door laten besmetten

De Opgeblazen PITA (overstuffed)
- zelfvoldaan, narcistisch, asociaal, overambitieus
- loven en tegengas geven, gebruiken als het past

De Drassige PITA (soggy)
- zagen en klagen, aandachtopeisers en tijdstelers
- limieten stellen, confronteren en motiveren

De Slonzige PITA (sloppy)
- slordig, slecht georganiseerd, maakt werk niet af, onbetrouwbaar
- strak managen, duidelijk meetbare doelen stellen

De Stugge PITA (rigid)
- koppig, precies, niet flexible, niet cooperatief
- geduldig, selectief mee omgaan

De Koninklijke PITA (royal)
- verwend, elitair, neerbuigend, zelfbetrokken
- relativeren, humor, moeilijke opdrachten geven

De Smos PITA (combo)
- combinatie van bovenstaande types
- isoleren en neerschieten

Orndoff en Clark hebben goed gescoord met hun PITA verhaal in corporate America. Ze worden overstroomd door berichten van lezers die gretig de PITA lijst aanvullen.

De wakke (moldy) PITA, de goedkope (cheesy) PITA, de pikante (hot ’n’ spicy) PITA, de drukdrukdrukke (loaded) PITA, de meeneem (To Go) PITA, de aangebrande (overcooked) PITA, de paddestoel (mushroom) PITA, enzoverder.

Het valt op dat het meest voorkomende verwijt dat mensen elkaar toeslingeren in een professionele context dat van incompetentie is. De meeste managers zijn incompetent wanneer het op people management aankomt. People management betekent ‘geven om je mensen’, en dat is slechts zeer weinigen gegeven.

Wie wordt er meestal tot manager gepromoot? Doorgaans degene die de job het best kan doen. De beste verkoper wordt sales manager. Als verkoper was die persoon waarschijnlijk de beste omdat hij/zij heel opportunistisch en egoïstisch te werk ging. Een manager daarentegen moet kunnen géven: zijn tijd, zijn aandacht, zijn emoties. Die waren daarvoor alleen op zichzelf gericht. Nu moeten al die kostbare dingen naar anderen gaan.

Er zijn incompetente mensen en er zijn mensen die door en door onbekwaam zijn. Die laatste hebben, naargelang het ingenomen standpunt, het grote voor- of nadeel dat zij de hallucinerende diepte van hun eigen incompetentie nooit zullen beseffen. De sociale psychologen Justin Kruger en David Dunning stellen dit vast in een recente studie: ‘Een steeds weerkerend fenomeen in ons onderzoek was dat mensen die zwak presteren de neiging hebben te denken dat zij het eigenlijk behoorlijk doen.’ Kruger en Dunning concludeerden dat mensen die hopeloos onbeholpen zijn inzake bekwaamheden als logisch redeneren, grammatica en zelfs zin voor humor, zich daar zelf nooit bewust van zijn.

Wie minder onbekwaam is, toont dat door het vermogen tot enige zin voor zelfkritiek. Dat laatste heeft weinig te maken met aangeboren bescheidenheid, maar eerder met een centrale paradox: incompetente mensen ontberen de essentiële bekwaamheid om hun eigen prestaties realistisch te evalueren.

Volgens deze Duitse vorsers hebben Amerikanen en West-Europeanen een hoogst irreële, extreem positieve eigendunk, Japanners en Koreanen daarentegen weten over het algemeen vrij goed wat zij kunnen. Op sommige vlakken – zoals het atletische vermogen – is het talent meetbaar en is er minder ruimte voor zelfbedrog. Maar met name op het gebied van logisch redeneren blijkt de zelfoverschatting problematisch. Hetzelfde geldt voor de zin voor humor.

Voilà.

vrijdag 15 maart 2013

Stel dat…

In mijn mailbox zit een bericht van Ketill Bjorn Trygvasson. Omdat zijn IJslandse voornaam voor de meeste mensen onuitspreekbaar is, laat hij zich doorgaans KB noemen. KB heeft een mooie carrière opgebouwd bij een wereldwijd expeditiebedrijf. Hij woont in Hamburg met zijn vrouw en vier kinderen, en hij reist de wereld rond in business class. Die job van Senior Vice President verlaat hij nu omdat hij een ander leven wil. Om uit te vinden welk leven dat zal zijn, heeft hij een ‘life couch’ onder de arm genomen, en hij wil weten wat ik daarvan denk. Die ‘couch’ is waarschijnlijk een tikfout, of misschien zelfs een ‘freudian slip’. Hij stelt zich wellicht onbewust voor dat hij op een canapé gaat liggen en met zijn ‘coach’ gaat overleggen hoe de rest van zijn bestaan op aarde eruit gaat zien.

Zo’n coaching kan wel degelijk zinvol zijn. Dat doet me onwillekeurig aan Douwe denken. De meest heilzame coaching die ik ooit gekregen heb, was deze: ik moest een zeer moeilijk consultingproject uitwerken en opleveren en ik vreesde echt dat ik het niet aankon. Ik ging naar mijn toenmalige baas, Douwe, een nogal directe Hollander. Ik wilde hem deelgenoot maken van mijn probleem en hem vragen de zaak over te nemen. Een wat slinkse poging tot ‘upward delegating’, dat geef ik toe.

Het gesprek ging ongeveer als volgt:



‘Douwe, ik zie het niet zitten om dat project voor NewCo te doen.’

‘Hoe bedoel je, Jan?’

‘Het is te moeilijk, en te zwaar; er zitten te veel risico’s aan vast voor ons.’

‘Ach zo. Stel dat je het project in de soep draait, Jan, wat gebeurt er dan?’

‘Ja, dan is die klant heel ontevreden.’

‘OK, stel dat die klant heel ontevreden is, wat gebeurt er dan?’

‘Ja, dan verliezen we zijn business.’

‘OK, stel dat we zijn business verliezen, wat gebeurt er dan?’

‘Ja, dan zijn we omzet kwijt, en dat is niet goed voor onze resultaten.’

‘OK, stel dat we slechte resultaten hebben, wat gebeurt er dan?’

‘Ja, dan gaat de zaak op de fles, en moet ik ander werk gaan zoeken.’

‘OK, stel dat je ander werk moet gaan zoeken, hoe erg is dat?’
Euh, wel,…’

‘Hoe oud ben je nu, Jan?’
‘Euh, 32.’

‘Je vindt meteen ander werk, misschien zelfs leuker en beter betaald werk. Je hoeft je toch geen zorgen te maken. Begrijp je?’

‘Euh, ja zeker.
Doe dat project maar. Je kan het. Remember Jan, als je denkt dat je er bent, dan ben je er geweest.’

‘Dat gevaar is niet zo groot, Douwe.’

‘Ga nu maar het script van die training schrijven en dan overlopen we het straks samen. OK?’




Ik vond dat een briljante aanpak.

Met de ‘stel dat-truuk’ hielp hij mij om het probleem op een andere manier te bekijken. Op een heel eigenzinnige manier wees hij mij op mijn verantwoordelijkheid én hielp hij mij alles te relativeren. Weg met de schrik en het project is zeer goed verlopen. (Later ben ik erachter gekomen waar Douwe zijn mosterd vandaan haalde. Op pagina 54 van het populaire standaardwerk over cognitieve gedragstherapie van David Burns, Feeling good. The new mood therapy, staat bijna identiek dezelfde dialoog, dit keer tussen een therapeut en een student die doodgaat van faalangst.)

Hiermee is maar weer eens bevestigd dat consultants beter goeie dingen stelen dan zelf iets slechts uit te vinden. Douwe was de man van instant slogans als ‘kom je met een oplossing of ben je onderdeel van het probleem’, en ‘activiteit is geen effectiviteit’, en ‘als je denkt dat je er bent, dan ben je er geweest’.

Straffe gast, die Douwe (Als Nederlander snapte hij echt niet wat wij daarmee bedoelen, met die uitdrukking ‘straffe gast’. Ik zei dat hij het als een compliment moest opvatten en vertaalde het als ‘potige kerel’. Zo zag hij zichzelf wel.)
Ik wens KB een gelijkaardige coaching toe en een gelukkig(er) leven.

donderdag 7 maart 2013

De nuttige idioten van Mark Zuckerberg

De zegeningen van het internet zijn veelvuldig, de gevaren die het met zich mee brengt zijn minstens even groot. De Amerikaanse essayist Nicolas Carr heeft er een schitterend boek over geschreven. The Shallows: How the Internet is changing the way we read, think and remember. Zijn stelling komt er op neer dat het internet de werking van onze hersenen aantast, het geheugen impacteert, en onze manier van lezen en met informatie omgaan hopeloos oppervlakkig maakt. Door de eindeloze stroom multimediale impulsen van statische en bewegende beelden, tekst en klank, mails, Facebook updates en dies meer, wordt het brein getransformeerd in een amorfe materie die niet meer tot focus en concentratie in staat is.

Het net heeft alle andere media opgeslorpt: radio, tv, kranten, cinema, boeken, tijdschriften, muziek, fotografie. TV-gebruik daalt, CD’s worden niet meer verkocht, foto’s worden via Facebook gedeeld, papieren boeken worden e-books. Kranten worden op iPads bekeken.

We lezen niet meer, we scannen; we doen geen onderzoek meer, we laten ons alles door Google voorkauwen; we onthouden niks meer, we weten enkel nog hoe de search engine op het internet te gebruiken. Merkwaardig genoeg leidt de kolossale overdaad aan informatie tot een exponentieel groter wordende onwetendheid en domheid.

Het meest beangstigende aan het verhaal van Carr en zijn redelijk voor de hand liggende conclusies, is dat hij zijn stellingen vanuit de neurologie kan bewijzen. Door de neuroplatisciteit van ons brein kan het onherroepelijke veranderingen ondergaan.

Carr werpt ook een interessant licht op de werking van internetbedrijven als Google en Facebook. Google beweert dat zijn zending erin bestaat ‘de wereldwijde informatie te organiseren en ook wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken.’ In realiteit hebben ze de perfecte zelfvoedende geldmachine gemaakt: hoe meer gebruikers zoekopdrachten ingeven, hoe meer info ze over zichzelf prijsgeven, hoe betere schietschijven ze zijn voor adverteerders die via Google AdWords hun pijlen richten op de geïndividualiseerde consumentenmassa. Hoe meer kliks door de gebruikers, hoe meer concrete contacten voor de adverteerders, hoe meer inkomsten voor Google. Kan alleen maar groter en groter en groter worden, en meer en meer en meer geld opbrengen. Van een wiskundige schoonheid.

Bij Facebook worden kuddes van honderden miljoenen lammeren nog openlijker en nog opgewekter naar de slachtbank van adverteerders gebracht. Ze plaatsen hun hele hebben en houwen op het net, ze leiden een bijna exclusief digitaal bestaan met hun cybervrienden, elke zucht wordt door logaritmen geanalyseerd om nog beter geprofileerde advertenties toe te laten. Bij Facebook is de gebruiker het product. In zijn vrolijke argeloosheid heeft hij zich met have en goed overgeleverd aan de Ultieme Big Brother, Mark Zuckerberg, een autistische nerd die op zwemsletsen rondslentert. De totale vrijwillige indoctrinatie waar de communisten van droomden, de hersenspoelingen die Goebbels in het vooruitzicht had gesteld, het is een feit en we leveren er ons met onwaarschijnlijk groot plezier aan over. Mijn frank is gevallen toen er op mijn Facebook pagina een sponsored link voor middelen tegen knie-artrose stond. Mijn eerste reactie was: dat komt goed uit. Ik heb weer zo’n pijn in mijn knieën. Tweede, verschrikte reactie: hoe weten die dat? Ik keek om me heen om een videocamera te vinden, afluisterapparatuur, onze huisarts. Paranoia.

De hedendaagse internaut is de gelukkige gijzelaar – of noem het de nuttige idioot – van bedrijven als Google, Amazon en Facebook. Wat een ironische paradox met de beroemde Superbowlreclameclip van Apple, waar IBM’ers zich als lemmingen van een rots storten en Big Brother door de nieuwe Macintosh het zwijgen zou opgelegd worden. Apple betekende immers persoonlijke vrijheid, creativiteit en levensvreugde.

zaterdag 2 maart 2013

Vernissage Bart Ramakers

Beste vrienden,

De wereld is wat hij is. Dat lijkt een gigantische open deur, maar eigenlijk is het onzin. Wij weten niet zeker of de wereld er wel is, of wat wij zien wel werkelijk is. Het enige waar we zeker van kunnen zijn is dat we over een perceptie beschikken, een visie, een blik. Een blik die de dingen op een bepaalde manier ziet.

In dat zien, dat kijken, daar komt de fotograaf op de proppen.
Hij ziet meer, hij kijkt anders. Wij lopen voorbij aan de meeste dingen, wij kijken zelfs niet meer. We zijn meer met onszelf dan met de wereld bezig.

De fotograaf is er om ons te helpen opnieuw te leren kijken. Zien wat we over het hoofd zien. Door de overdaad aan impulsen, door de kakafonie van beelden die ons dagelijks belagen, hebben we het kijken verleerd. We zijn eigenlijk een beetje ziende blind geworden.

Daar is dus de fotograaf, die onze blik opnieuw scherp maakt, die ons openstelt voor de wereld zoals we hem niet zien. Hij doet ons stilstaan bij de dingen die de moeite zijn om rustig te bekijken.

Ik zie drie Barten. Er is de Bart van de blote madammen die in scène gezet zijn. Er is de Bart van de portretten, van de gezichten. En er is de Bart van de wereld.

De blote madammen. De geënsceneerde scènes: schaars gekleed dartelen ze in lege kerken, liggen ze op een bende dode ridders, dagen ze heren uit met gemaskerde gezichten. Bevroren momenten uit een complex verhaal. Wat er aan vooraf ging en wat volgde, dat moeten we zelf verzinnen. Bart laat voldoende elementen in zijn gecomponeerde taferelen achter om onze verbeelding een tijdje bezig te houden. We zien erin wat we erin willen zien. Verschillende lezingen van het verhaal zijn mogelijk. In al zijn concreetheid is het beeld redelijk onbestemd en veelduidig.

De Bart van de gezichten. Hij kijkt zijn modellen diep in de ogen en probeert hun ziel te capteren. Hun geest te laten spreken zonder woorden. Hij doet dat zelfs dubbel: portretteert vaders en zonen en moeders en dochters, en schuift ze in elkaar, zodat ze één gezicht vormen, één mond, één neus, één paar ogen. De ultieme symbiose van de genetische verbondenheid.

En ten slotte onze Bart van vandaag, de fotograaf van de wereld. De exotische wereld. Het vreemde dat we uit vakantiefolders kennen, uit natuurdocumentaires, uit glanzende reportages uit weekendbijlagen. In die zin hebben we een beeld van het vreemde, van het exotische. Een clichébeeld van wuivende palmbomen. Bart corrigeert dat beeld, hij maakt het scherper, indringender. Hij gooit het cliché weg om de wereld weer tot leven te brengen. Naast het Ethiopië van de rotskerken, de beschilderde primitieve stammen, de burchten en de obelisken zet hij een wereld van werkende mensen. Gewone mensen zoals u en ik, geen bizarre schepsels of rariteiten. De groentenverkoopsters, vissers, landbouwers, taxichauffeurs en wevers die de ruggengraat van de Ethiopische samenleving en economie vormen. Het zijn geen types meer, maar individuele wezens. Unieke verschijningen, betrapt en vastgelegd in hun authenticiteit. What you see is what you get.

Je blijft kijken, door de lens, door de blik van Bart Ramakers, naar beelden die je dichter bij de werkelijkheid brengen. De exotische beelden van Bart doen mij denken aan de Duitse romantische schilder Caspar Friedrich. Die was op zoek naar het sublieme in de natuur, de onvatbare kwaliteit die het banale boven zich uit tilt. In die zin is onze Bart een romantische ziel, maar dat wisten we al.

Over romantiek gesproken: als u een Ethiopisch leven drastisch wil veranderen, kan u dat door een foto uit deze reeks te kopen. Iedere foto wordt op maximaal 5 exemplaren afgedrukt, en ieder exemplaar kost 395 euro. De opbrengst van deze foto’s gaat rechtstreeks naar Haraya Mesfin, een jonge Ethiopische vrouw die de middelen niet heeft om haar studies verder te zetten. Tot nu toe zijn er al vijf foto’s verkocht, als we dat getal vanavond kunnen verdubbelen kan Harya haar leven in eigen handen nemen!

maandag 18 februari 2013

Sorry, hé

Ik kreeg een therapeutische ontlastmail van een collega. Met de term ontlastmail probeer ik beleefd aan te geven dat het om een redelijk frontale scheldpartij ging. Met therapeutisch bedoel ik dat de man in kwestie vooral de bedoeling had zijn hart te luchten en verlost te raken van een heleboel negatieve gevoelens. Voor die oefening had hij mij de functie van pispaal toebedeeld, en moest ik bereid zijn de omschrijving ‘luie arrogante klootzak’ te omhelzen. Of ik die rol van pispaal verdiend had, of die elektronische woede-uitbarsting terecht was, en of die vleiende woorden effectief van toepassing waren, wil ik hier in het midden laten.

E-mail is totaal ongeschikt is om conflicten uit te vechten, ruzies te voeren, laat staan gevoelens van boosheid te ventileren. Voor je het weet ontaardt het in een loopgravenoorlog van verwijten op verwijten. Stukjes tekst die herkauwd worden en terug uitgespuwd. Elk fout woord is een boomerang. Beter het face to face te doen, met open vizier. Dan heb je ook de onmiddellijke reactie, de ironie, de relativering: ‘zie ons hier eens onnozel doen’.

Zo’n mailoorlogje kan een eigen leven gaan leiden. Stel dat het doorgezonden wordt naar anderen… voor je het weet kan de hele wereld meegenieten van je verbale esbattementen. Dit terzijde.


Het merkwaardigste aan de verwijttactiek van mijn collega was het veelvuldige gebruik van de uitdrukking ‘Sorry hé’. Alsof hij zich moest verontschuldigen voor de scheldwoorden die hij naar mijn hoofd slingerde. Bij nader inzien wordt die ‘sorry hé’ door veel mensen gebruikt bij het ruziemaken.

‘Sorry hé, maar ik pik het niet langer.’

‘Sorry hé, maar jouw gezeur hangt mij al lang mijn voeten uit.’

‘Sorry hé, maar die moeder van jou is een echt kreng, en je gaat meer en meer op haar lijken. Sorry hé.’

Waarom doen mensen dat? Bieden ze oprecht hun excuses aan voor de onaardigheden die ze vertellen? Vragen ze hun belaagde slachtoffer echt om het hen niet (al te) kwalijk te nemen? Of anticperen ze al op het moment waarop ze het gaan moeten bijleggen en ze zich zullen moeten excuseren om de verstoorde relatie te herstellen?

Ik probeer die ‘Sorry hé’ te parafraseren.


‘Je moet het me niet kwalijk nemen dat ik het zeg zoals ik het meen, maar ik pik het niet langer. Wees dus niet boos, of verongelijkt, of ongelukkig. Je had het moeten zien aankomen. Ik weet dat het pijn doet, en dat vind ik spijtig, maar het moet gezegd worden. Neem het maar zoals het is. Ik hoop dat de slag niet te hard aankomt. Je gaat mij moeten excuseren, maar het kan echt niet anders.’

‘Deal with it.’

Als je het zo bekijkt is het een heel zachtaardige manier van schelden en pijn doen. Beetje schijterig ook.

maandag 4 februari 2013

Dialoguer à l’Africaine

Monsieur Dieudonné, est-ce que je peux utiliser votre ordinateur?
Vous voulez faire quoi, Monsieur Jan?
J’ai besoin d’acces à l’internet.
Je vous prète mon ordinateur, monsieur Jan. Il est gros comme un hippotame et lent comme un lion paresseux.
C’est pas grave, Dieudonné. Merci pour l’ulilisation. Je vois que c’est un HP 630.
Non monsieur Jan, on appelle ça un ordinateur de brousse.

Est-ce que vous avez des enfants, Monsieur Jan?
Oui, Madame Marceline. Un garçon et une fille.
Comment s’appellent-ils?
Pauline et Joseph, Marceline.
Ce sont des noms Français. On pensait que vous êtes Hollandais.
Non, Marceline, je suis Flamand. Et parce que je m’appelle Flamend, je suis un bon Belge.
Je ne comprends pas, Monsieur Jan.
Moi non plus, Marceline.
Vive la Belgique.
Vive le Bénin.

Monsieur Jan?
Oui, Singla.
Je veux devenir votre fils.
Mais tu es un homme de quarante ans. Pourquoi?
Je veux un ordinateur.
Heu?
Tous le blancs donnent un ordinateur à leur fils.
Ah bon?

Monsieur Jan?
Oui, Félicité?
Je veux vous marier!
Pourquoi, Félicité?
Je veux quitter le Togo et vivre avec vous à Bruxelles.
Mon épouse ne sera pas d’accord.
Ce n’est pas grave, monsieur Jan. Je ne suis pas jalouse.

Madame?
Monsieur!
Madame, je veux vous féliciter pour votre hotel. C’est sans doute le meilleur hotel de Bénin.
Merci, Monsieur. Mais, vous allez dire mais.
Oui. Est ce que vous avec du papier de toilette?
Euh, non.
Pardon?
Non, les gens apportent leur propre papier de toilette.
Et si, par hasard, un de vos clients n’était pas au courant de cette coutume?
Une chemise, monsieur, ou les pages d’un livre. Ou la main.
Vous plaisantez, Madame.
Pas du tout, Monsieur.
Et quand votre client a une diarree virulente?
Dans ce cas-là monsieur, je vous prète quelques pages de mon rouleau personnel.
Vous êtes une grande humanitaire, Madame!

maandag 21 januari 2013

Cordon sanitaire

Een tijdje mocht ik een tafereeltje observeren dat de voorstanders van een cordon sanitaire rond Hollanders op vakantie stevige ammunitie geeft. Voorstanders van dat cordon beweren zelfs dat je de macro-economische kost van de aanwezigheid van Hollanders in het buitenland kan berekenen. Ze slepen al hun eten en drinken in hun sleurhut mee, zodat ze ter plaatse maar geen geld moeten uitgeven. Daar is de plaatselijke middenstand niet mee gediend.  Dat is echter niet het ergste. Luister even mee.

Een mooi terrasje in mei aan het Lago Maggiore in Noord-Italië, rond het middaguur. Wat oudere mensen, vooral gepensioneerde inwoners en bedaagde Engelse toeristen nippen aan hun capuccino’s of crodino’s en genieten van de rust en het uitzicht. Het meer is zo vlak als een laken en de lucht trilt nauwelijks merkbaar door de waterige zon die aarzelend een weg zoekt door de lichte nevel.

Tot een Nederlands gezin neerstrijkt: vader, moeder en drie kinderen, tussen zeven en drie. Het menneke van zeven, dat Jas(per) blijkt te heten, jengelt dat hij met oma wil praten. De twee anderen vinden dat een mieters idee en krijsen het rond. Pap roept dat oma niet goed te been is en best een opkikkertje van de kids kan gebruiken. Hij neemt zijn Blackberry, legt die op het tafeltje en zet de geluidsfunctie maximaal en op hands free, zodat het ganse gezin lekker kan praten met oma. De mensen aan de andere tafels kijken wat verveeld op.

Het gedrein kan beginnen, want oma heeft de telefoon thuis opgenomen. Ze is net naar de Aldi geweest en het gaat wel maar het weer is niet zo goed. Maar je bent toch niet goed te been, snatert Jasper, vier keer na elkaar. Het tweede menneke, dat naar de naam Kas(per) luistert, roept om de minuut ‘Hoe chaat het met oomaaa?’ Het is niet duidelijk of hij naar de Blackberry roept, of naar zijn moeder. Die probeert inmiddels, door het gekwetter van haar kroost heen, een gesprek met haar moeder te voeren, over de prijs van de tomatenpuree bij de Aldi. Ik prijs me gelukkig door de informatie dat de halfvolle melk van het Aldi huismerk in promotie is. Een serveuse wil een bestelling opnemen, maar die wordt ruw weggestuurd door de vader, die te kennen geeft dat ze ongelegen komt want zijn gezin is in een belangrijk gesprek verwikkeld.

Hollandse kinderen worden opgekweekt om zoveel mogelijk drukte te maken. Op school worden ze in praatvaardigheid getraind, niet in spelling of grammatica, maar in de kunst van het hoogste en het luidste woord te voeren. Met een zo gutturaal en zo schurend mogelijke chhhh-klank en een zo Amerikaans mogelijke r-klank, die eigenlijk geen r is maar een keiharde eu. Ik chhaa naaeu de baeu!!! Het doet me denken aan John Cleese die ooit zei dat Hollands een keelziekte is.

De mensen aan de andere tafels beginnen hun verveeldheid met deze Hollandse invasie te kennen te geven. Ze maken rollende oogbolbewegingen, kijken boos naar de druktemakers en geven teken aan de serveuse dat ze moet ingrijpen. Die haalt machteloos haar schouders op. ‘Je kent ze toch’, lijkt ze te zeggen.

Het gesnater gaat onverminderd verder. Kas weet nog altijd niet hoe het nu met oma cchhaat en hij roept zijn vraag alsmaar harder. Twee mensen staan op van hun tafeltje en verlaten het terras, met een boze blik op die sociale autisten uit het land van Koningin Beatrix. Nog een tafeltje, en na een kwartier zit er behalve die Bataafse druktemakers niemand meer op het terras. De dienster heeft nog steeds geen bestelling kunnen opnemen.

Na een halfuur getetter en gekwetter – de gezondheidstoestand van buurvrouw Mien, de rondhangende Marokkaanse luiwammessen en het mooi golvende kapsel van Geert Wilders zijn de revue gepasseerd – meldt de vader dat de GSM factuur van de zaak niet te hoog mag oplopen en hij breekt, na talrijke afscheidsformuleringen, het gezinsgesprek met oma af. Hij kijkt rond om een dienster aan te spreken, maar die is nergens te bekennen.

‘Wat een service’, roept hij en hij maant zijn bende om op te staan en naar een ander terrasje te trekken.

zaterdag 12 januari 2013

Kids

‘Ik wil om zeven uur ’s avonds thuis zijn, om nog een uur van de kids te kunnen genieten.’ Dat vertelde een 35-jarige werkende moeder aan een rekruteringsblad. Assertief, alsof het een moeizaam bevochten mensenrecht was.

Ze zei niet ‘mijn kinderen’ of ‘onze kinderen’ of ‘mijn twee dochtertjes’ of ‘Emma en Lientje’. Nee, ze zei ‘de kids’. Met een bepaald lidwoord dat heel onbepaald klinkt. De kids. Je vindt ze in de design living naast de iPod en het Bose geluidssysteem, voor het kamerbrede Bang & Olufsen tv-scherm. De kids, helemaal uitgedost door Fred en Ginger, een bewegend onderdeel van de lifestyle die verder met een BMW X5 (voor hem, de regiodirecteur bij een uitzendbedrijf) en een crèmekleurige Mini Cooper (voor haar, account manager bij een van de betere reclamebureaus) gecomplementeerd wordt. Een leven als een reportage uit Knack Weekend, of erger, de Nina. Het leven zoals het geleid moet worden, als je succesvol wil lijken.

Dat designkids al eens overgeven, pampers vuil maken en hoge koorts kunnen hebben, dat wordt weggefotoshopt uit het beeldige plaatje.

Ze zei genieten, genieten van de kids, zoals je van een Magnum, of van een Dom Perignon geniet, of van Sushi van bij... Zou haar vader ooit gezegd hebben dat hij van zijn dochter wilde genieten? Zou haar grootvader gezegd hebben dat hij van zijn zoon wilde genieten? Grootvader had veel kinderen nodig, als goedkope werkkrachten op de kleine keuterboerderij en hij was blij als hij alle monden min of meer gevoed kreeg.

Haar vader had eigenlijk geen zin in kinderen, maar seks was om voort te planten had de pastoor hem en zijn godvrezende trees van een vrouw duizend keer voorgehouden. Toch hield hij van zijn dochter en was hij trots toen ze haar universitaire diploma behaalde. Die vent waar ze mee trouwde, een gladde tafelspringer, dat vond hij maar niks. Zijn kleinkinderen, Emma en Lientje, dat waren zijn oogappels. Als het van hem afhing, hij zou ze anders opvoeden, ze niet zo verwennen, ze buiten laten spelen, ze niet zo opdutten. Zo worden het rotverwende ettertjes, egoïsten, narcisten, heel speciale en unieke wezens, niet bestand tegen de ellende die deze planeet voor hen in petto heeft binnen enkele decennia. Die aarde, kapotgeconsumeerd door de ouders van deze beeldige pronkbloedjes.

Mensen hebben voorbeelden nodig, rolmodellen aan wie ze zich kunnen spiegelen. Zelf had vader altijd veel respect voor Louis Tobback gehad. Zijn dochter echter heeft haar volledige spirituele heil gevonden bij Patricia Ceyssens, ooit minister van ZelfPromotie, de oer e-mama die man, kinderen (kids dus), werk en coiffeur wist te combineren tot een succesvol toonbeeld van een bestaan. Dat ze tegenwoordig haar tijd grotendeels bij die laatste doorbrengt, doet niks af aan de existentiële dwingendheid van haar idool. Vader heeft ook een gloeiende hekel aan die uitdrukking ‘de kids’. Hij zegt altijd ‘ons klein mannen’. Dat is Vlaams, oprecht, daar spreekt liefde uit. Kroost. Om voor te zorgen.

Kids, dat zijn kinderen als genotsmiddel, verwisselbaar consumptieproduct, attribuut van succesvolle yuppy-types. Poch- en pronkprojecten. Merkwaardig is de meervoudsvorm. Kids komen minstens met twee. Een gezin met één kind, noemt dat kind niet ‘het kid’, maar onze dochter of onze zoon. Of sterker nog, Onze Robbe, of ons Paulientje. Noem ze bij hun eigennaam, niet bij hun soortnaam, of hun status.

zaterdag 5 januari 2013

Zeg maar niets meer

‘Zwijgt,’ beet mijn moeder mij toe.

Ze klonk bitsiger dan ik had verwacht.

Ik had het natuurlijk uitgelokt. De vraag die haar toorn opgewekt had, was: ‘Vind je niet dat Monseigneur Van Geluwe in de bak moet gesmeten worden.’ En omdat ik het jennen niet kan laten, had ik geopperd dat diezelde brave dienaar Gods vijftig jaar geleden had moeten gecastreerd worden, dan had hij die verschrikkelijke misdaden niet kunnen begaan.

De populistische kaart trekken om een gesprek op gang te krijgen.

‘Zwijgt,’ het klonk nu in koor. Haar zusters, Renée en Mathilde die op de achterbank zaten, voelden zich ook in hun christelijke eer getast. We waren op weg naar een zonnig terrasje. De drie oude besjes, de liefste dames ter wereld, waren boos. Eenentachtig, zevenentachtig en drieënnegentig jaar oud. Alsjeblieft. Samen op de bres voor de eerbaarheid van de clerus, die ze hun hele lange leven lang onverminderd verafgood hadden.



‘Het is een schande dat ze die vuile was uithangen. Over al die goei pastoors die zoveel goed werk doen, daar wordt met geen woord over gerept,’ riep Tante Mathilde combattief. Zij is de oudste van de drie zussen en ze heeft altijd het hoogste woord gevoerd.



‘Onze pastoor zou dat nooit doen, en dat komt niet in de gazet. Een schande, al die kwaadsprekerij,’ zei Tante Renée.
‘Zwijgt,’ zei mijn moeder voor de derde keer.



3 is een belangrijk getal in de christelijke leer: we hebben de heilige Drievuldigheid, Petrus zou Jezus drie keer verraden hebben voor de haan drie keer had gekraaid. Jezus was 33 toen hij stierf.

In veel bijbelse en middeleeuwse verhalen wordt, als iets drie keer gebeurt, dit als teken van God gezien. Als iets één keer gebeurt wordt het vaak als toeval gezien, bij twee keer heeft het een kwade bedoeling omdat 2 een duivels getal is. Bij drie keer wordt het gezien als waar en zeker en van God afkomstig. Ik begreep nu wel dat het commando ‘zwijgt’ van boven komt.

Als iets in de Bijbel belangrijk was duurde het vaak drie dagen: Jonas zat drie dagen en nachten in de buik van een vis, Jezus stond na drie dagen en nachten op uit de dood, er werd vaak drie dagen gevast. Dante schreef zijn Divina Commedia in drie delen, met 33 conto’s, de verzen in terzines geordend, enzoverder.



‘Zwijgt,’ het dwingende gebod, of liever verbod bleef nazinderen, terwijl we ons auto uitstapje naar Vechmaal verderzetten.

Ik besloot het geval Van Geluwe te laten rusten en praatte dan maar over koetjes en kalfjes. Wat had het voor zin om deze diepgelovige dames nog verder op stang te jagen. Ze zijn waarschijnlijk al diep genoeg gekwetst door de smeerlapperij van wat een heilige man had moeten zijn. Een hoge geestelijke, toonbeeld van naastenliefde en onwrikbaar baken van geloof, die zich aan kinderen vergrijpt. Ze kunnen het zich niet voorstellen en weigeren dan maar om het te geloven.

Deze besjes laten hun wereldbeeld en hun geloof niet omverwerpen door een Westvlaamse pederast en de verhalen die over hem in de sensatiekranten geplaatst worden.



‘Zwijgt,’ het doet me ineens denken aan Karen Armstrong die in haar fenomenale boek De kwestie God aangeeft dat zwijgen een voorwaarde is om dichter bij God te komen. Het is weliswaar een ander soort zwijgen dat mijn moeder bedoelt, en het is waarschijnlijk veel krachtiger. Dit is niet het zwijgen van de ontkenning, maar het zwijgen van de bevestiging.
‘Het is zonder meer het feit dat taal grenzen heeft, dat het bestaan van een transcendente aanwezigheid in het weefsel van de wereld bewijst. Juist omdat we niet verder kunnen, omdat onze taal ons zo wonderbaarlijk in de steek laat, ervaren we de zekerheid dat een goddelijke betekenis de onze overstijgt en omhult,’ citeert Armstrong.

We kunnen beter zwijgen over de zaken waarover we niet spreken kunnen. God moet je voelen.

REISVERHALEN | JAN FLAMEND
HOME